Sonnet

Vroegh in den dageraet, de schone gaet ontbinden,
Den Gouden blonden tros, Citroenich van coleur
Gezeten inde Lucht, recht buyten d'achter deur,
Daer groene Wijngaert loof oyt louwen muer beminde.

Dan beven Amoureus de lieffelijckste Winden,
In 'tgheele zijdich hayr, en groeten met een geur
Haer Goddelijck aenschijn, op dat sy deze keur
Behieldt, van dagelijcx haer daer te laten vinden.

Gheluckich is de Kam, verguldt van Elpen been,
Die dese vlechten streelt, dit waerdich synd' elleen:
Gheluckiger het snoer, dat in haer dicke tuyten

Mijn Ziele mee verbint, en om 'thooft gaet besluyten,
Hoe wel ick 'tliever zie wilt golvich na syn jonst,
Het schoone van natuur passeert doch alle const.

- Gerbrand Adriaenszoon Bredero

Reacties